Er was een tijd dat de stations een thuishaven waren voor dieren en planten. Dat was toen de stationschef nog in het station woonde. Met de hulp van zijn vrouw en werknemers wilde hij namelijk zijn werkplek – die dus ook zijn thuis was – opfleuren. Een moestuin of bloemperken naast het station, scharrelende kippen op de sporen, een duiventil tegen het stationsgebouw, of een klaterende fontein … Het was allemaal doodgewoon in die tijd.
Het station vormde een betoverende plek dankzij die persoonlijke initiatieven. Maar niet alleen daardoor …
In het begin van de 20e eeuw wilde de Compagnie du Nord-Belge – die de Maaslijn exploiteerde – haar stations zoveel mogelijk opfleuren met bloemen. Ze moedigde het personeel aan om te zaaien en te planten door subsidies toe te kennen voor de aankoop van bloemzaden, door plantenstokken ter beschikking te stellen en door tuinbouwbedrijven en plantenkwekers in te schakelen. In 1906 volgden de Belgische Staatsspoorwegen dit voorbeeld en begonnen zij op hun beurt hun perrons en stationsomgevingen op te fleuren.

