Op de jaarlijkse conferentie van de ministers van Verkeer van Frankrijk, Duitsland, België en Nederland werd in 1986 voor het eerst gesproken over een hogesnelheidsnet Parijs – Brussel – Keulen/Amsterdam, kortweg PBKAL (de eerste letters van de aangesloten steden). De L verwees naar Londen, dat via de Kanaaltunnel eveneens een aansluiting op dit net zou krijgen.
Een jaar later besloot de Franse regering om de hogesnelheidslijn (HSL) Parijs – kanaaltunnel/Belgische grens te bouwen. In november 1989 bereikten de vier ministers in Den Haag een akkoord over het hogesnelheidsnet. België zette in 1990 het licht op groen. De bouw van de vijftig kilometer lange spoortunnel onder het Kanaal was toen al in volle gang.
In België was de bouw van hogesnelheidslijnen omstreden. ‘Totaal overbodig, milieubelastend, peperduur, elitair…’ Dat waren toen de gangbare opvattingen over de HST. In 1986 had de toenmalige nationale minister van Verkeerswezen Herman De Croo een plan van enkele spoorwegingenieurs gepresenteerd. De hogesnelheidstrein zou vanaf de grens dwars door België rijden en alleen in Brussel en eventueel in Zaventem stoppen. In de buurt van Herentals was een ‘driehoek’ gepland voor de HST naar Nederland en Duitsland. In de Kempen dreigde een opstand tegen dit ‘monster’. En Wallonië was er niet over te spreken dat de HST Luik links liet liggen.






