Toegankelijkheid
Pas je tekstgrootte aan
Light mode
Dark mode
Dit heb ik niet nodig

Stations

Toegangspoort tot de stad

Bij het begin van het spoorwegtijdperk weigerden stadsbesturen en militaire overheden dat stations en spoorweglijnen binnen de stadswallen zouden worden aangelegd. Daarom werden de stations Brussel-Groendreef en Brussel-Noord buiten de stadsmuren gebouwd. In 1840 werd het eerste Zuidstation binnen de stadswallen opgetrokken. Het Brusselse stadsbestuur stelde de spoorwegen zelfs vrij van de tol die moest worden betaald. Dit octrooirecht werd pas in 1860 algemeen afgeschaft.

Mechelen kreeg eveneens een station buiten de stadsmuren. Weldra ontstond er tussen de stadspoort en het station een nieuwe woonwijk die al vlug even belangrijk werd als de eigenlijke stad. Rond de eerste Centrale Werkplaats liet ingenieur De Ridder woonwijken voor spoorwegpersoneel bouwen. Straatnamen als Locomotiefstraat, Wagonstraat, Raghenoplein en Tenderstraat getuigen hier nog steeds van.

Tot in het begin van de 20e eeuw was de stadsplanning voor een groot deel gekoppeld aan de ontwikkeling van de spoorwegen. De stations werden meestal aan de voornaamste kant van de steden gebouwd. Ze werden de belangrijkste toegangsweg en worden wel eens de nieuwe stadspoorten genoemd, naar analogie met de middeleeuwse stadspoorten.

In het begin van de 21e eeuw deed zich dezelfde ontwikkeling voor. De stations werden vergroot, gerenoveerd, gemoderniseerd of herbouwd. Dit leidde meestal tot een gedaanteverwisseling van de stationsomgevingen en zelfs een renovatie van de omliggende buurten. De nieuwe, futuristisch ogende spoorwegtempel in Luik en de geslaagde restauratie van Antwerpen-Centraal zijn de meest sprekende voorbeelden. Daarnaast zijn nog een aantal stationsprojecten zoals Mechelen, Gent-Sint-Pieters en Bergen in uitvoering.

"Panorama von Mecheln. Panorama de Malines", Anton Ditzler, vermoedelijk 1840

Functionaliteit voorop

Vandaag investeert NMBS in functionele standaardstations. Daarbij ligt de focus op het onthaal van de treinreiziger. Dit vertaalt zich in een betere toegankelijkheid van de perrons, het verhogen van het aantal beschikbare parkeerplaatsen voor auto’s en fietsen, de diversificatie van het commercieel aanbod en de nodige aanpassingen voor personen met beperkte mobiliteit. Om de overstap naar ander openbaar vervoer vlot te laten verlopen, gaat in alle stationsprojecten extra aandacht naar de situering en inplanting van bus- en tramhaltes. Bovendien wordt extra geïnvesteerd in de veiligheid door middel van camera’s en veiligheidspersoneel (Securail).

Treinbegeleider, J. De Wilde, 2016